Dochter vernietigt schenking die moeder aan haar broer deed
A en B zijn broer en zus. Hun moeder is in augustus 2005 overleden waardoor ze ieder recht hebben op de helft van haar nalatenschap. De verhouding tussen moeder en dochter was sinds 1992 ernstig bekoeld en zij hadden geen contact meer. In de jaren voor haar overlijden hielp de zoon zijn moeder bij haar administratie en bij het versturen van financiële stukken aan de accountant.
In december 2004 en maart 2005 had moeder nog schenkingen gedaan aan haar zoon. Na het overlijden van hun moeder heeft de dochter deze schenkingen vernietigd met een beroep op de geestestoestand van moeder. Moeder was volgens de dochter destijds lijdende aan een zodanig geestelijke stoornis dat haar wil tot het verrichten van de schenkingen heeft ontbroken, en waarbij in ieder geval door de broer misbruik van omstandigheden is gemaakt omdat hij zijn moeder van de schenkingen had behoren te weerhouden. Dit geldt extra omdat de broer destijds de administratie van de moeder deed (omdat zij daartoe niet meer in staat was) zodat de broer jegens de moeder een vertrouwenspositie innam.
Door dit beroep van de dochter brengt zij haar broer in een lastig parket. Waarom?
Bewijs
Art. 7:176 BW bepaalt dat indien de schenker (in dit geval de moeder) feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde (in dit geval de zoon) rust, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn. Uit de parlementaire geschiedenis van art. 7:176 BW blijkt dat deze van art. 150 Rv afwijkende bijzondere regel van bewijslastverdeling in de wet is opgenomen ter versterking van de positie van de schenker.
De schenker (moeder) leeft niet meer, dus die kan geen beroep doen op het feit dat er misbruik is gemaakt. Maar de dochter is erfgenaam (rechtsopvolger onder algemene titel) van haar moeder, en kan daardoor in de plaats van haar moeder als ‘schenker’ een beroep doen op de vernietigbaarheid van schenkingen van de moeder aan de broer.
De dochter heeft volgens de rechter voldaan aan de ingevolge art. 7:176 BW op haar rustende stelplicht doordat zij heeft gemeld op grond waarvan zij tot de conclusie is gekomen dat er misbruik van omstandigheden is gemaakt. Het is vervolgens aan de broer om te bewijzen dat de schenkingen níét door misbruik van omstandigheden zijn tot stand gekomen. Dat is een lastige (zo niet onmogelijke) opgave. Als de broer hier niet in slaagt zullen de schenkingen door de broer moeten worden terugbetaald en tellen ze mee bij het vaststellen van de omvang van de nalatenschap.
Lees de volledige uitspraak van de Hoge Raad 24 juni 2016.