Op 30 september 2022 besliste de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:1339) over de vraag of een vordering op grond van de huwelijkse voorwaarden wordt aangemerkt als quasi-legaat ex. artikel 4:126 lid 2 sub c BW. Het antwoord deze vraag is van belang voor de berekening van de legitimaire massa en de onderlinge rangorde van de vorderingen op de nalatenschap.
Wat is een quasi-legaat?
Een quasi-legaat is een gift of een rechtshandeling van de overledene die wordt aangemerkt als legaat. Het kan ook gaan om een overeenkomst die de overledene bij leven heeft gesloten en die ziet op de situatie dat hij overlijdt. In beide gevallen valt de schenking of de vordering onder de nalatenschap en moet deze dus ook uit de nalatenschap worden betaald.
De casus
In de zaak die bij de Hoge Raad voorlag, waren de volgende feiten van belang.
De man en de vrouw zijn in 2010 gehuwd op huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden is onder meer het volgende opgenomen:
“6. Uitkering
Mede ter nakoming van zijn natuurlijke verbintenis tot verzorging en onderhoud van , is [erflater] bij het einde van het huwelijk door overlijden en bij het einde van het huwelijk anders dan overlijden, verplicht uit te keren aan een bedrag in contanten groot vijfhonderdduizend euro (€ 500.000,00), welk bedrag wordt vermeerderd met eenhonderdduizend euro voor elk jaar dat zijn huwelijk met voortduurt, met dien verstande dat de uitkering nimmer meer zal bedragen dan een miljoen euro (€ 1.000.000,00).
Genoemd bedrag zal worden geïndexeerd op basis van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek te publiceren ConsumentenPrijsIndexcijfer (CPI), reeks alle huishoudens, met als basisjaar tweeduizend is honderd (2000=100). (…)”
In 2016 vraagt de vrouw een echtscheiding aan. Kort daarna heeft de man de vrouw onterfd. Voordat de rechtbank de echtscheiding kon uitspreken, komt de man echter te overlijden. De vrouw stelt dat zij op grond van de huwelijkse voorwaarden recht heeft op € 1.115.000.–. De nalatenschap was echter niet toereikend om alle aanspraken te voldoen. Hierdoor ontstond een discussie tussen de vrouw en de erfgenamen van de man over de vraag of sprake is van een quasi-legaat.
Hoger beroep
Het gerechtshof Den Haag oordeelde dat sprake was van een quasi-legaat (ECLI:NL:GHDHA:2021:553). Volgens het hof is sprake van een natuurlijke verbintenis van de man uit de huwelijkse voorwaarden die in twee gevallen omgezet wordt naar een vordering die rechtens afdwingbaar wordt: 1) door echtscheiding of 2) door het overlijden van de man. Die situaties moeten volgens het hof afzonderlijk van elkaar worden beoordeeld. In dit geval is de echtscheiding weliswaar aangevraagd, maar niet uitgesproken omdat de man tussentijds is overleden. Dit betekent dat het huwelijk niet door echtscheiding, maar door het overlijden van de man ten einde is gekomen. Artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden is volgens het hof dus een quasi-legaat omdat de vordering pas afdwingbaar werd nadat de man is overleden.
Cassatie
De vrouw klaagt dat het hof artikel 4:126 lid 2 sub c BW onjuist heeft toegepast. Volgens de vrouw is slechts sprake van een quasi-legaat als de verbintenis uitsluitend na het overlijden van de man kan worden nagekomen. Aan die voorwaarde zou niet zijn voldaan, omdat de vordering ook na de echtscheiding afdwingbaar had kunnen worden.
De Hoge Raad verwerpt de klacht. Uit de bewoording: ‘voor zover’ in artikel 4:126 ld 2 sub c BW blijkt volgens de Hoge Raad juist uitdrukkelijk dat de aanspraken zowel bij leven als na het overlijden afdwingbaar kunnen zijn geworden. In dit specifieke geval zou artikel 6 van de huwelijke voorwaarde dus geen quasi-legaat zijn als echtscheiding zou zijn uitgesproken, en is artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden wel een quasi-legaat als het huwelijk eindigt door overlijden. Artikel 4:126 lid 2 sub c BW beperkt zich dus niet tot de situatie waarin een vordering uitsluitend na het overlijden afdwingbaar kan worden.
Waarom is dit van belang?
De kwalificatie van een vordering als quasi-legaat is om verschillende redenen van belang. Allereerst omdat een quasi-legaat meetelt bij het vaststellen van de legitieme portie. Als daarna blijkt dat de nalatenschap (nadat het testament is uitgevoerd) te klein is om de legitimaris uit te keren, moet er worden ‘ingekort’ (artikel 4:87 BW e.v.). Inkorting houdt in dat er eerst naar evenredigheid een geldbedrag bij alle erfgenamen wordt weggehaald. Als de legitimaris daarna nog steeds niet geheel voldaan wordt, kan er op bepaalde giften worden ingekort. Het meest recente gift eerst, en zo terug in de tijd. Het uitgangspunt is daarbij dat de gewone legaten eerst worden verminderd en daarna pas de quasi-legaten. De kwalificatie van de vordering als quasi-legaat is dus ook van belang voor de plaats in de rangorde van schulden.
Heeft u vragen over erfrecht? Stel deze gerust aan een van onze erfrechtadvocaten in Alkmaar